Essay by Arthur Kok (Dutch)
Door een doolhof van gangetjes word ik langzaam weggeleid van de bewegwijzerde wereld. Ik reis als een muis tussen de muren, achter de theaterzaal, in de wereld van smalle paadjes, gietijzeren halve trappetjes en afwisselend te hoge en te lage plafonds.
Hier vloeit de fantasie van het toneel over in de realiteit van het werkbedrijf. Hier hangen de gordijnen, de lampen, zwerven de decorstukken als flarden herinneringen van een voorbije wereld, kortstondig in het bestaan geroepen om het verhaal te vertellen dat verteld moest worden. De machinekamer van de verbeelding. Afhankelijk van hoe je ernaar kijkt, misschien, is het de ontgoocheling van een illusie, of juist de diepere zin van onze menselijke, scheppende creativiteit, die de verdubbeling van de werkelijkheid door het theater nog eens verdubbeld, zoals sommige cineasten zo graag films maken die zich afspelen op filmsets en die gaan over hoe het is om films te maken.
Mijn gids, de kunstenaar, Mathijs heet hij, is een reusachtige vent. Vrolijk babbelend wandelt hij voor me uit. “Pas op je hoofd”, zegt hij iedere keer als we weer een drietredig trappetje af moeten. Hier wachten. We staan in een kleine krappe doorloop met om de hoek een paar oude toiletten. Voor ons een grote witte deur. “Over vijf minuten mag je naar binnen, ik moet nog even wat voorbereidingen treffen.” Dan verdwijnt Mathijs door de grote witte deur. Er staat een barkruk waar ik mijn jas overheen leg. Na ongeveer twee minuten (ik hou de tijd dat ik moet wachten vrij precies bij) denk ik er weer aan dat kort tevoren Mathijs hardop twijfelde over of hij me iets vooraf wilde mededelen over zijn kunstwerk en de aard van de beoogde beleving, maar toen besloot dat toch niet te doen. Hij refereerde bij die overweging naar een andere kunstenaar. Ineens twijfel ik of hij dat gezegd heeft. Heeft hij überhaupt iets gezegd of ben ik in de war met een andere herinnering? Mathijs heeft er ooit iets over gezegd, tegen mij, dat zeker. Maar of dat zojuist gebeurd is, hier, of veel eerder, dagen of misschien wel weken geleden, op een andere plek, dat weet ik plotseling niet meer.
Achter de deur is een gordijn en achter het gordijn is een ruimte met in het midden een groot houten bed. Er klinkt geruis. Linten celluloid zijn losjes door de ruimte boven mij gespannen. Aan het voeteneinde verheft een robotachtige verschijning zich boven de bedrand uit. Het hoofd van het wezen bestaat uit een grote oude bandrecorder. De twee grote schijven lijken net twee grote ronde ogen. De linten van celluloid bewegen, draaien over een mechaniek van katrollen dat zich aan weerszijden van het houten bed ontspint. Dit is geluid, weet ik. Het celluloid is geconserveerd geluid. Ik ga op het houten bed liggen. Er is een kussentje klaargelegd. Terwijl de klank de ruimte vult, verdwijnt het nadenken. Het is een totale, onversnipperde klank, één geluid, of juist oneindig versnipperd, in eindeloos veel fragmenten, maar in ieder geval niets er tussenin. Als dit geen muziek is, dan toch de materie waaruit muziek gemaakt wordt. De tussenruimte tussen ruis en klank, waar alles uit voortkomt en ook weer naar terugkeert, alsof de aandacht van dat wat beschenen wordt, wordt teruggeleid naar het licht zelf.
Naderhand koop ik de elpee. Intussen wordt door Mathijs het procedé uit de doeken gedaan. Er is inderdaad muziek opgenomen op de linten van celluloid. De opnames worden echter eindeloos verhaspeld, verdraaid, uitgemolken, verknutseld en opnieuw afgedraaid, totdat slechts nog een ondoorgrondelijk klanktapijt resteert. Het klinkt als een klinisch proces. Kleur op kleur totdat er niets meer overblijft. Ooit zag ik een schilderijententoonstelling met letterlijk alleen werken in verschillende tinten grijs. In de bijgevoegde videoverklaring werd uitgelegd dat de kunstenaar op psychoanalytische wijze herinnering over herinnering schilderde totdat er niets meer overbleef. Het moest diepzinnig zijn, maar ik vond het vooral leeg. Nu denk ik, misschien koos de kunstenaar het verkeerde medium. Kleur is geen klank. Kleur op kleur laat kleur verdwijnen, maar klank na klank verrijkt. Het fluïde, vergankelijke van herinneringen, de dynamiek van vergeten en voor de geest halen, is niets zonder de dimensie van de tijd. Voor de klank is tijdelijkheid veel vanzelfsprekender, ze verdwijnt makkelijk. Het is haar tragiek, maar ook haar schoonheid. Het schilderij is jaloers op de muziek.
Ik kijk ernaar uit om de muziek in de afzondering van de mij door en door bekende omgeving van mijn eigen huiskamer te beluisteren. Het is namelijk de bedoeling dat ik over deze muziek schrijf. Maar telkens als ik naar de muziek luister, stop ik met nadenken en vult mijn geest zich met niets. Dat is op zich een prettige ervaring, maar niet erg behulpzaam in dit geval. In eerste instantie denk ik dat het komt door een teveel aan visuele prikkels. De dansende linten, het houten bed, de ogen van de bandrecorder. Het visuele laat zich nu eenmaal beter beschrijven in een taal die vooral oog heeft voor de zichtbare details. Een huiskamer biedt, als het goed is, op dit vlak niet veel verrassingen, waardoor concentratie op de muziek makkelijker wordt. Het helpt weinig. Meermaals onderga ik het uiterst aangename klanktapijt, maar telkens verdwijnen de woorden hopla uit het raam als de muziek aangaat. Langzaam wanhopig wordend zoek ik een uitweg naar deze door de muziek veroorzaakte gedachteloosheid en na ettelijke luisterbeurten stel ik vast dat kant B zich beter leent voor verwoording dan kant A. Ik leg gedecideerd een blocnote met pen naast me neer en ga weer liggen op de bank. Ditmaal heb ik een plan. Ik neem mij voor aan woorden te denken. Ik verwacht geen verhaal meer, geen zinnen zelfs, maar een lijstje met woorden zou toch moeten lukken? Nadien aanschouw ik het resultaat. Welgeteld twee woorden: baarmoeder en cocon.
Sindsdien slingert er een afgescheurd en verfomfaaid briefje op mijn rommelige bureau. Tussen de boodschappenlijstjes, to-do-lijstjes en andere notities van dingen die ik niet moet vergeten, tussen de half gelezen, met koffievlekken besmeurde rapporten, opgestapelde belastingbrieven, bonnetjes en ander boekhoudkundig spul. Soms kom ik het ding nog weleens tegen, op zoek naar een papier waarvan ik weet dat er iets op staat dat ik nu nodig heb en waarvan ik weet dat ik het ooit hier voor me had liggen. Of op zoek naar een pen die het nog wel doet, om weer iets nieuws op te schrijven, een gedachte, een notitie of de naam van iemand die ik nog moet bellen, waarna ik na een kort moment van volledige en onvoorwaardelijke aandacht het geschrevene weer prijsgeef aan de tijd. Als ik het briefje dan tegenkom, zie ik ineens de woorden weer staan. Baarmoeder en cocon. Als bulletpoints onder elkaar geschreven. En verder niets. Oh ja, denk ik dan, daar moet ik ooit ergens een keer nog iets mee doen.
Arthur Kok is docent, filosoof en schrijver. Eerder schreef hij prettig prikkelende, hedendaagse dansessays tijdens de cursus Dans&Durf/Dance&Dare van Domein voor Kunstkritiek & DansBrabant. Nu stort hij zich met evenveel humor en overgave op de hedendaagse muziek. Hij bezocht in opdracht van Mathijs Leeuwis & Mathijn den Duijf/Stichting Het Concreet achtereenvolgens de Tapelooptempel en de albumpresentatie van Généalogies en kocht de elpee voor in de eigen huiskamer.
CONTACT
Mathijn den Duijf
Artistic director
Mathijs Leeuwis
Artistic director
Anneroos Goosen
Business director
NEWSLETTER
PRESS
WEBSITE
Janine Hendriks (Kaftwerk) created the visuals for this website
Webdesign by Remco van Dun